Dit werk geeft een antwoord op de vraag welke rol een grondwettelijk hof speelt binnen het staatsbestel en de trias politica. In navolging van de theorie van H. Kelsen wordt de rechtspraak van het Belgisch Grondwettelijk Hof geanalyseerd in het licht van de rechtsscheppende functie waarmee elke grondwetstoetsing ongetwijfeld gepaard gaat.
Op basis van een conceptuele indeling aan de hand van de gevolgen van de arresten van het Grondwettelijk Hof toont de auteur aan dat dit rechtscollege is geëvolueerd van een negatieve wetgever tot een positieve kader-, en zelfs precisiewetgever.
Technieken uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof zoals de handhaving der gevolgen, de gedeeltelijke vernietiging en de zgn. ‘lacunes in de wetgeving’ komen daarbij uitgebreid aan bod. Ook ophefmakende uitspraken van het Hof, zoals het Brussel-Halle-Vilvoorde arrest en het arrest over het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, worden in dit onderzoek geanalyseerd.